Geschiedenis van de drie dorpen

Dat het gebied rond Drouwen al sinds lange tijd bewoond is, blijkt wel uit de vondst van een vuistbijl uit de laatste ijstijd, meer dan 60.000 jaar oud.[1] Veel bekender zijn natuurlijk de hunebedden van de Trechterbekercultuur, de eerste landbouwers in deze streken (ca. 3500-3000 v.Chr.). Bij Drouwen liggen meerdere hunebedden, 2 aan de westkant van het dorp, en een derde wat verder naar het westen, terwijl de 5 hunebedden van Bronneger in feite tussen de beide dorpen in liggen. In het verleden zijn er nog meer hunebedden geweest, een bron uit de 18e eeuw spreekt van 16 hunebedden in de marke Drouwen (ruwweg Drouwen en Bronneger). Al met al lijkt het erop dat het gebied rond Drouwen, Bronneger en Borger een kerngebied voor de hunebedbouwers vormde.

In de omgeving van Bronneger bevindt zich een vijftal hunebedden aan de Steenakkersweg. De archeoloog professor Albert Egges van Griffen heeft onderzoek gedaan naar deze hunebedden. Het hunebed D21 is vermoedelijk een van de oudste hunebedden (vermoedelijk van 3400 voor Chr.). Vlak hierbij ligt hunebed D22. De drie andere hunebedden liggen in de onmiddellijke nabijheid hiervan. Zij zijn bekend onder de naam D23, D24 en D25 en liggen vlak bij elkaar.

Ook in de latere perioden was de regio bewoond. Uit de bronstijd stammen de grafheuvel van de Hoofdman van Drouwen (ca. 1700 v.Chr.) die in 1927 werd opgegraven, maar toen al voor een groot deel was verdwenen, een urnenveld ten noordwesten van Drouwen, waaronder een rijke vondst, bekend geworden als de ‘schat van de prinses van Drouwen’, en een rijk bronzen zwaard van Deense makelij. De schat van de prinses van Drouwen valt thans te bewonderen in het Drents Museum in Assen.

In de 14e eeuw wordt Drouwen voor het eerst genoemd, als “Druwen in den kerspel van Borgheren”. Drouwen is echter al ouder, wat blijkt uit de schuldmudden die Drenthe aan de bisschop van Utrecht betalen moest voor het gebruik van de woeste gronden. Deze worden geacht gelijk te zijn aan het aantal boerderijen dat een plaats in 944 bezat, en hieruit blijkt dat Drouwen (12 schuldmudden) toentertijd voor het gebied een behoorlijk grote plaats was – groter dan Borger (5 1/2 schuldmudden) of Buinen (6 schuldmudden).

Desondanks was het Borger dat in de 14e eeuw kerkdorp en dus hoofdplaats van het kerspel werd. In de volgende eeuwen groeit Borger, maar Drouwen blijft niet ver achter, en begin 19e eeuw telt Drouwen ruim 300 inwoners, en is na Borger (ruim 400 inwoners) nog de grootste plaats in de gemeente Borger, waarvan de grenzen met het kerspel overeenkomen.

Drouwen was in deze periode nog vrijwel geheel een landbouwdorp, en dit zou tot de opkomst van het toerisme en het forensisme in de 20e eeuw zo blijven. Wel is er al sinds de 17e eeuw een bijschool van de school van Borger, die echter tot ver in de 19e eeuw alleen in de wintermaanden open is. Zoals op veel plaatsen in Drenthe waren de woeste gronden rond het dorp gemeenschappelijk bezit, waarin de verschillende bewoners een zogenaamd waardeel bezaten. Het veengebied werd begin 18e eeuw verdeeld, waarna hier een nieuwe nederzetting ontstond, het Drouwener Buirveen (het tegenwoordige Drouwenerveen). De rest van de verdeling van de gemeenschappelijke markegronden, tot dan toe bezit van de boermarke, vond in 1849 plaats.

Bronneger is een esdorp, dat waarschijnlijk in de 13e of 14e eeuw als satellietdorp van Drouwen is ontstaan aan de rand van het beekdal van het Voorste Diep, door de vestiging van een boerenfamilie uit Drouwen die daar onvoldoende bestaansmogelijkheden had. Het dorp wordt in 1381 voor het eerst genoemd.

Bronneger behoorde vroeger tot de marke van Drouwen. Bronneger ligt vlak bij Borger op de oostflank van de Hondsrug. Het landschap rond Bronneger is licht glooiend en heel afwisselend. Een vijftal hunebedden en het natuurreservaat het Drouwenerzand bevinden zich op loopafstand.

Het Voorste Diep en Achterste Diep zijn beide bovenlopen van de Hunze. In de omgeving van Bronneger zijn bij het Voorste Diep de restanten van een watermolen gevonden, die door archeologen gedateerd wordt in de 11e  of de 12e eeuw. In 1978-1979 werd in Bronneger een keienweg uit de middeleeuwen opgegraven. De weg lag in het stroomdal van het Voorste Diep.

De naam zegt het al: Bronnegerveen is van oorsprong een veendorp. De eerste bewoners kwamen er rond 1750. Maar pas een eeuw later groeide de ontginningsnederzetting toen er enkele boerderijen kwamen in het westelijk deel van het Hunzedal.

Eigenlijk horen de oudere ontginningsdorpen Bronnegerveen, Drouwenerveen en Buinerveen tot het veengedeelte van de regio Borger. Maar ze zijn qua traditie en gewoonten heel anders dan echte veendorpen als Drouwenermond en Nieuw-Buinen. De ruilverkaveling van de vijftiger jaren van de vorige eeuw had op veel plaatsen enorme invloed op het landschap en de dorpen. Bronnegerveen kreeg bijvoorbeeld pas toen een verbinding met Drouwen.

In de 19e eeuw groeide Drouwen nauwelijks, terwijl vooral de dorpen in het veen, maar ook Borger en Buinen, dit wel deden, en Drouwen werd een van de kleinere dorpen van de gemeente. Rond 1900 richtten de inwoners een zuivelfabriek op, die tot 1968 bleef bestaan.

In 1905 werd een spoorlijn Emmen-Stadskanaal door de NOLS aangelegd, en Drouwen kreeg een halte aan deze lijn. Bij Bronneger bevond zich het station “Drouwen” van de Noordooster-Lokaalspoorweg. In 1938 werd de personenlijn op dit traject opgeheven. Het stationsgebouw werd in de jaren erna afgebroken. Het goederenvervoer over deze lijn heeft nog tot 1964 plaatsgevonden. Nu herinneren alleen de naam ‘Spoorstraat’ in Bronneger en de restanten van de oude spoorbrug nog aan deze spoorlijn.

Een deel van het Voorste Diep is aan het eind van de jaren twintig van de 20e eeuw gekanaliseerd en werd daarmee onderdeel van het kanaal Buinen – Schoonoord. De aanleg van dit kanaal was een kostbare zaak omdat door het hoogteverschil er in een betrekkelijk kort kanaal vijf sluizen moesten worden aangelegd. De aanleg van dit kanaal was in die tijd een werkverschaffingsproject. De foto van het Voorste Diep bij Bronneger toont een gedeelte van het niet-gekanaliseerde deel vlak na de waterinlaat uit het kanaal.

Te intensief gebruik van de woeste gronden rond het dorp leidde tot zandverstuivingen, die al eind 18e eeuw de akkers begonnen te bedreigen, en uiteindelijk zelfs het dorp zelf. Begin 20e eeuw werd door bosaanplant op het Drouwenerzand hieraan een einde gemaakt. Dit leidde al snel tot enig toerisme, dat vooral na de Tweede Wereldoorlog sterk toenam.

Zoals gezegd kwam na de Tweede Wereldoorlog het toerisme op gang. Een van de  toeristische initiatieven is de drive-inbioscoop die in 1969 werd gesticht. Deze “Eerste Eigen Auto Bioscoop van Europa” trok in de jaren zeventig dagelijks vele bezoekers, maar moest het uiteindelijk afleggen tegen de opkomst van de video.

[Bron: vrij naar Wikipedia]