De projectgroep “Watermolen Bronneger” houdt zich bezig met het weer zichtbaar maken van het verhaal van de watermolen in het dal van het Voorste Diep.
Contact: Olga Alting van Geusau
In het najaar van 1977 bleef Lammert Hingstman, boer en amateur archeoloog uit Bronneger, op zijn akker bij het Voorste Diep met zijn ploeg steken in een partij zwerfstenen. Lammert zag direct dat het niet zomaar wat stenen waren en schakelde de instanties in. Verschillende archeologen en ingenieurs begonnen in 1978 en 1979 aan het avontuur van opgravingen en onderzoek. Er zouden bijzondere vondsten worden gedaan. De gerangschikte stenen bleken een middeleeuwse keienweg te vormen, kompleet met uitgesleten karrensporen. De weg bestond niet alleen uit keien maar ook voor een deel uit takkenbossen en zand. Het tracé van de weg kwam uit bij een gedempte, oude meander van het Voorste Diep. Daar werd uiteindelijk de watermolen gevonden. De totale opgegraven lengte van de weg was 95 meter en de breedte 5 meter. maar de weg was in oorsprong veel langer. Hij liep door de hele breedte van het dal en was waarschijnlijk een verbindingsweg van Drouwen via de huidige Molenweg in Bronneger met een daldoorsteek naar Buinen. In onze verbeelding kunnen wij de ossenwagens zien rijden, komend van Drouwen en Bronneger, moeizaam in het karrenspoor op weg naar de molen om kostbaar graan te laten vermalen tot meel.
Bijzonder is dat er op de weg een aangepunte en omgevallen gaffelpaal werd gevonden met precies aan de overkant een diep ingegraven, dikke, vierkante paal met vlak daarnaast een zwaar bewerkt houtblok van 60 cm lang. Het kan haast niet anders dan dat dit de restanten zijn van een afsluitboom met contragewicht. Dat toont aan dat de weg belangrijk was. De later gevonden watermolen bevestigt dat en geeft tevens aan dat de weg onlosmakelijk is verbonden met de watermolen.
De weg bleek bij verder graven richting Voorste Diep, uit te komen bij een oude meander. In deze meander vond men een 45 diep ingeslagen, eikenhouten palen. Deze palenconstructie was ingebed in een keienvloertje met en dikte van 40 cm. De keitjes waren zorgvuldig tegen de palen gelegd en sluitend gemaakt. In eerste instantie dacht men dat het de fundering van een brug was en de keitjes tegen uitspoeling van de palen waren aangebracht. Onder de keienvloer vond men een plankier van bijna 4 m lang en 2 m breed. Dat plankier bestond uit een eikenhouten balk van met links en rechts een sleuf. Aan weerszijden van deze balk staken planken van 1 m lang in de sleuf. Het plankier was duidelijk bedoeld om verzakking van de keienvloer tegen te gaan. Ook de molenkolk, uitgesleten door snel stromend water en zo karakteristiek voor een watermolen, werd gevonden. Hij was verstevigd met een groot aantal keien waaronder zeer dikke exemplaren van wel een meter doorsnee.
Vlakbij de palenconstructie in de beek zijn verschillende spilstenen, fragmenten van molenstenen en bewerkte stukken eikenhout gevonden. Spilstenen zijn stenen waar een as in draait waardoor er een taps toelopende opening ontstaat. De brokken molensteen, waaronder één van 80 cm doorsnee, bestonden uit basaltlava dat geïmporteerd werd vanuit de Eifel. Langs het Voorste Diep zijn meerdere van deze stenen gevonden. Er hebben dus meerdere watermolens langs de beek gestaan. Ter plekke is ook een lagersteen gevonden. Dat is een zware steen met een inkeping waar de as van het molenrad in draait. Op de steen zijn ronde slijtplekken te zien waar de kop van de as tegen de steen draaide.
Hier moest een watermolen hebben gestaan. Loodrecht op het plankier zijn van de ene naar de andere oever vier dikke palen ingeslagen met een tussenruimte van 60 cm. Dit waren twee vloedschutten en het maalschut van de molen. Door het openen van de schutten kon het water vrijelijk stromen. Als alle schutten gesloten waren werd het water opgestuwd. Door het openen van het maalschut, sloeg het water met kracht tegen de onderste schoepen van het molenrad wat daardoor in beweging werd gezet. Voor het bedienen van de schutten was een brug of vlonder noodzakelijk. De gevonden ingeslagen paalresten zullen de vlonder en de vloer van het molenhuis hebben gedragen en de as van het molenrad. Een deel van de fundering van het molenhuis ligt nog onaangeroerd onder de kanaaldijk. De molen had geen groot vermogen. Misschien een halve tot 1 pk.
De aanleg en het in bedrijf houden van een watermolen was een te groot project voor individuele boeren of en dorpsgemeenschap. Het was een kostbaar bouwwerk. Waarschijnlijk was de molen eigendom van een rijke landeigenaar, een leenheer of bisschop. Er zijn geen historische bronnen uit de 10e en 11e eeuw die vermelden wie de landsheer van het gebied was. De watermolen zal dagelijks toezicht gehad hebben. Een tiental meters verderop zijn, bij een zandkop, veel aardewerk scherven en botresten van boerderijdieren gevonden uit dezelfde tijd die duiden op bewoning. Misschien een molenaarswoning?
Het mag een wonder heten dat de vindplaats tien eeuwen lang niet verstoord is geweest. De graafwerkzaamheden bij de kanalisering van de Hunze in de jaren ’20 van de vorige eeuw speelden zich namelijk af op minder dan tien meter afstand! Deze watermolen is niet alleen de oudste watermolen van Nederland waarvan de restanten door een gelukkig toeval eeuwenlang (tot 1979) onberoerd zijn gebleven, zij geven daardoor ook nog eens een beeld van de constructie, iets wat bij de oudste meldingen van Nederlandse watermolens ontbreekt. De oudste meldingen in Drenthe zijn uit de 13e eeuw (Deurze) en de 15e eeuw (Ees).
Het beekdal overstroomde steeds vaker. Daardoor werd de weg onbegaanbaar en raakte de molen in onbruik. De Bronneger watermolen is weggezakt in de bescherming van de vergetelheid zodat de blauwdruk van deze molen hier als het ware in de grond ligt en is gearchiveerd.
[Bron: Nieuwe Drentse Volksalmanak 1983, W.A. Casparie, De middeleeuwse keienweg van Bronneger, G.A. Coert, De onmiskenbare funtie: een watermolen.]